Oppervlakkige veneuze trombose
Een oppervlakkige veneuze trombose, vroeger oppervlakkige tromboflebitis genoemd, is het ontstaan van een bloedklonter in een oppervlakkige onderhuidse ader.
Bij die klontervorming ontstaat een ontstekingsreactie van de aderwand. De trombose presenteert zich als een pijnlijke en harde rode streng of vlek onderhuids op het been. Dit zou in principe geen kwaad kunnen en alleen wat lokale last geven.
Recent onderzoek heeft echter aangetoond dat dit niet altijd banaal is en dat die bloedklonters kunnen uitbreiden of verplaatsen naar de diepe aders en zelfs naar de longen. Dit zou gebeuren in meer dan 20% van de gevallen.
De belangrijkste oorzaak van het ontwikkelen van een oppervlakkige veneuze trombose is de aanwezigheid van spataders. Ongeveer 90% van alle oppervlakkige gevallen van veneuze trombose ontstaan bij patiënten met spataders. Indien het voorkomt bij patiënten die geen spataders hebben, zeker indien herhaaldelijk, moet er gezocht worden naar eventueel andere onderliggende ziekten.
Figuur: vorming van een bloedklonter in een oppervlakkige ader of oppervlakkige veneuze trombose.
Wat te doen bij het vermoeden van een oppervlakkige veneuze trombose?
In eerste instantie moet een echografisch onderzoek worden uitgevoerd om een eventuele uitbreiding van het stolsel naar de diepe aders na te gaan.
Indien het zich beperkt tot een kleine oppervlakkige ader, dan bestaat de behandeling uit:
- het dragen van een strakke steunkous;
- veel beweging;
- indien nodig het nemen van een ontstekingsremmer (bijvoorbeeld Diclofenac).
Zolang de bloedklonter oppervlakkig blijft, kan hij niet veel kwaad. De behandeling is er voornamelijk om migratie en uitbreiding naar de diepe aders tegen te gaan. Een klontertje in een klein oppervlakkig adertje (bijvoorbeeld een zijtak van een saphena) houdt weinig risico op complicaties in.
Bij aantasting van grotere stamaders (vena safena magna, accessoria anterior of parva) is het risico voor uitbreiding naar de diepe aders al wat groter. Dan dient wel gestart te worden met bloedverdunners onder de vorm van spuitjes (bijvoorbeeld Fraxiparine®, Innohep®, Clexane® of Arixtra®).
Als de trombus of klonter zich uitbreidt naar de diepe aders, dan worden de bloedverdunners in een hogere dosis toegediend en dit voor langere tijd (tot drie maanden). Ook hier is rust uit den boze. Veel bewegen voorkomt immers de uitbreiding van de klontervorming.
Indien spataders aanwezig zijn als uitlokkende factor, worden deze best ook behandeld, om een nieuwe opstoot van trombosevorming te voorkomen.